44
Magnus sliep bijna toen hij de stemmen voor de deur van zijn cel hoorde. Het leek op een ruzie. Het is Up Helly Aa, dacht hij. Er heeft zeker iemand te veel gedronken. Toen hij klein was, had zijn oom hem wel eens meegenomen om de optocht te bekijken, en ook toen werd er al veel gedronken. Eén keer was Agnes er ook bij geweest. Ze was nog heel jong. Magnus herinnerde zich dat haar ogen fonkelden van opwinding omdat ze zo laat mocht opblijven, en vanwege de zak snoepjes die hij in zijn jaszak had.
Het stalen luikje in de dikke deur ging open en Magnus zag het gezicht van een agent, van achteren verlicht door de tl-buizen in de gang. Magnus lag op het smalle bed, bewoog zijn heupen heen en weer en schoof achteruit totdat hij half rechtop tegen de muur zat. Hij vroeg zich af wat ze nu weer van hem wilden. Gingen ze hem nu naar het zuiden sturen? Dat kon toch niet? De veerboot was allang weg en om deze tijd vlogen er geen vliegtuigen meer. Tenzij ze er een gecharterd hadden. Dat gebeurde soms. Als mensen zo ziek waren dat ze naar het ziekenhuis in Aberdeen moesten, waar ze al die moderne apparatuur hadden, werden ze er met een speciaal vliegtuig naartoe gevlogen. Ondanks zijn paniek voelde hij ook een lichte rilling van opwinding, door het idee dat ze speciaal voor hem een vliegtuig hadden gecharterd. Hij zwaaide zijn benen opzij en ging op de rand van het bed zitten.
Hij hoorde het gerinkel van een sleutelbos, gevolgd door het geluid van een sleutel die in het slot werd gestoken en ten slotte ging de deur open. De agent in uniform deed een stap opzij om iemand binnen te laten.
‘Je hebt bezoek,’ zei de agent. Hij klonk chagrijnig. Magnus kon niet bedenken wat hij had gedaan dat de man geërgerd kon hebben. Toen hij die avond het dienblad met zijn lege bord kwam ophalen, was hij dat niet geweest, was hij zelfs redelijk vriendelijk geweest. Ze hadden het toen even over de optocht gehad. ‘Je hoeft deze meneer niet te ontvangen als je dat niet wilt.’ Achter de agent zag Magnus de inspecteur van Fair Isle staan. Hij had een dik gewatteerd jack aan en had zijn handen in zijn zakken.
Magnus bedacht ineens dat de agent niet boos was op hem, maar op de inspecteur van Fair Isle.
‘Ik wil hem wel ontvangen,’ zei hij, erop gebrand hen ter wille te zijn. ‘Ach ja, waarom niet?’
‘Wil je je advocaat er niet bij hebben?’
Dat wist Magnus niet precies. Hij mocht zijn advocaat helemaal niet.
Jimmy Perez pakte de kunststof stoel en kwam tegenover hem zitten. Magnus hoorde de agent niet weglopen. Hij bleef zeker voor de deur van de cel op de gang staan. Omdat Magnus daarover nadacht, zich afvroeg waarom de agent voor de deur bleef staan in plaats van terug te gaan naar zijn kantoor, waar het toch veel aangenamer moest zijn, miste hij de eerste vraag van de politieman. Er viel een stilte en Magnus wist dat er een antwoord van hem werd verwacht. Beschaamd en in verwarring keek hij om zich heen.
‘Heb je gehoord wat ik zei, Magnus?’ De stem had een ongeduldige toon die Magnus nog niet eerder had gehoord, misschien alleen toen hij de inspecteur op Hillhead de haarlinten van Catriona had laten zien. ‘Cassie wordt vermist. Ken je Cassie? De dochter van mevrouw Hunter?’
Zonder het te willen glimlachte Magnus. Het was de glimlach die hem altijd in de problemen had gebracht. Hij herinnerde zich het meisje van toen ze op een slee over de weg langs zijn huis werd getrokken, op die dag dat het sneeuwde en de raven boven het veld vlogen. ‘Ze is een bijdehandje.’
‘Weet jij waar ze kan zijn, Magnus? Heb je enig idee?’
Magnus schudde zijn hoofd.
‘Maar zou je me willen helpen haar te vinden?’
‘Mag ik hier dan uit?’ vroeg hij onzeker. ‘Als dat mag, wil ik wel helpen zoeken, maar er zijn genoeg mannen om te zoeken, en ik ben de jongste niet meer.’ Hij dacht aan de keer dat het andere meisje vermist was en toen de mannen in een brede rij naast elkaar over de heuvel waren gelopen. Hij had ook meegeholpen, totdat de twee politiemannen uit Lerwick hem mee hadden genomen.
‘Dat soort hulp bedoel ik niet. Ik wil graag dat je me over Catriona vertelt. Wat is er toen met Catriona gebeurd, Magnus?’
Magnus opende zijn mond, maar er kwam geen geluid uit.
‘Heb jij haar vermoord, Magnus? Als jij het hebt gedaan en dat aan mij vertelt, kunnen we daardoor misschien Cassie terugvinden. Als jij het niet hebt gedaan en je weet wie het wel heeft gedaan, is dat ook goed.’
Magnus stond op van het bed. Hij kon bijna niet meer ademhalen. ‘Ik heb het beloofd,’ zei hij.
Hij voelde dat de inspecteur weer ongeduldig begon te worden en deed een stapje achteruit. Stond de agent nog steeds op de gang te wachten?
‘Aan wie heb je iets beloofd?’
‘Mijn moeder.’
Je vertelt ze niks.
‘Je moeder is er niet meer, Magnus. Ze zal het nooit te weten komen. Trouwens, ze hield van kinderen, toch? Ze zou gewild hebben dat je ons met Cassie hielp.’
‘Ze hield van Agnes,’ zei Magnus, en hoewel hij wist dat hij het niet mocht zeggen, want je spreekt je moeder niet tegen, voegde hij eraan toe: ‘Ik wist niet zeker of ze wel van mij hield.’
‘Vertel me wat er die dag is gebeurd. Toen Catriona de heuvel op kwam rennen. Het was in de schoolvakantie, hè? Op een zonnige, winderige dag.’
‘Ik was op het veld aan het werk,’ zei Magnus. ‘Hooi aan het maaien. Ik was bijna klaar en daarna zou ik nog wat in de tuin gaan werken. We hadden in die tijd een tuin aan de zijkant van het huis, waar het een beetje beschut was. Nu doe ik er niet veel meer aan. Er staan nu alleen nog wat aardappels en knollen. Toen had ik er bladgroenten in het voorjaar en later in het jaar kool, wortelen en uien.’ Hij zweeg, voelde dat de man van Fair Isle weer ongeduldig begon te worden, hoewel zijn gezichtsuitdrukking niet was veranderd. ‘Ik zag het meisje de heuvel op komen. Ze had een bosje bloemen in haar hand. Ik vond het altijd leuk als ze op bezoek kwam en besloot even een pauze te nemen. Om binnen een kopje thee te drinken.’ Met een verontwaardigde blik keek hij op. ‘Daar was toch niks fout aan? Om even pauze te nemen en met het meisje te praten?’
‘Natuurlijk niet. Als dat het enige is wat je hebt gedaan.’
Magnus zei niets.
‘Wil je me de rest ook vertellen?’ vroeg Jimmy Perez. Hij praatte heel zacht. Zo zacht, dat Magnus zich moest inspannen om hem te horen, of alsof zijn gehoor niet in orde was. Niet zoals sommige oude mensen dat hebben. Niet zoals zijn moeder, toen ze de laatste jaren van haar leven doof was geworden. Gedachten maalden door zijn hoofd. Beelden van Catriona, van Agnes toen ze ziek was, en van zijn moeder, in haar stoel bij de haard, met de ene breipen in de riem van paardenhaar, de andere in haar hand, breiend op die bedroefde, onverzettelijke manier die haar eigen was. En beelden dat hij als jongetje op de zondagsschool zat, op een ruwhouten stoel met splinters die pijn deden aan de binnenkant van zijn knieën, terwijl hij opkeek naar het stof dat gevangenzat in de streep licht die door het raam naar binnen viel. Dat hij luisterde naar de dingen die de dominee hun vertelde. Dat je alleen het geluk kon vinden als God je je zonden vergaf. Niet dat hij begreep wat er werd gezegd, niet alle woorden, maar af en toe drong de betekenis tot hem door als schimmen die hij in de mist herkende. En dat hij later tot de ontdekking kwam dat hij er niets van geloofde.
Hij had zich voorgenomen de inspecteur niets te vertellen, maar toen hij zijn mond weer opendeed, kwam alles eruit.
‘Ze kwam de heuvel op huppelen met een bosje bloemen in haar hand en ik wist dat ze bij ons op bezoek zou komen. Het kwam geen moment in haar op dat ze misschien niet welkom zou zijn. Haar haar was met linten in staartjes gebonden...’ Hij legde zijn handen op zijn hoofd om aan te geven wat hij bedoelde. ‘... als horens, misschien. Ik was toen al in de keuken, had mijn handen gewassen en wilde net een kopje thee drinken. Ze kwam zomaar binnen. Ze klopte nooit. En je kon zien dat ze die dag vol kattenkwaad zat. Door de wind, misschien? Als het hard waait, zie je de kinderen over de speelplaats rennen en maken ze soms zoveel drukte, dat ik ze in huis kan horen. Mijn moeder zat te breien. Ik kon aan haar merken dat ze Catriona niet in huis wilde hebben. Soms sliep ze ’s nachts niet goed. Ik denk dat ze die dag gewoon met rust gelaten wilde worden. Ze had een slechte nacht gehad en wilde zonder gestoord te worden bij het vuur zitten breien.’
‘Maar jij vond het wel leuk dat ze er was?’
‘Ja, ik wel,’ zei Magnus. ‘Ik heb haar een glas melk en een koek gegeven. Maar ze zei dat ze geen melk wilde; ze wilde vruchtensap. Dat hadden we niet in huis. Daar nam ze geen genoegen mee. Soms, als ze op bezoek kwam, ging ze rustig aan tafel zitten tekenen, of als mama in de stemming was, gingen ze samen koekjes bakken. Maar op die dag was ze drukker dan ooit, liep ze alle kamers in en trok ze kasten en laden open. Ze verveelde zich, denk ik. Dat zei ze tenminste, dat ze zich verveelde.’ Hij zei het op licht verbaasde toon. Verveling was een begrip dat hij moeilijk kon bevatten. Hij vond het vreselijk om hier op het politiebureau opgesloten te zitten en maakte zich zorgen over hoe het met zijn land op Hillhead zou gaan, maar vervelen deed hij zich niet.
‘Dus toen is ze weggegaan?’ vroeg Perez. ‘Is dat wat je wilt zeggen? Dat ze zich verveelde en weer is weggegaan? Waar is ze naartoe gegaan? Wie is ze gaan opzoeken?’
Het bleef stil.
‘Magnus?’
‘Ze is niet weggegaan,’ zei hij ten slotte. ‘Ze is mijn kamer in gelopen en ging op zoek naar iets om mee te spelen.’ Hij dacht terug aan hoe het meisje de deur van zijn kamer had opengeduwd, op zijn bed was gesprongen, haar hoofd achterover had gegooid en uitgelaten had gelachen terwijl de horens van haar om haar hoofd vlogen. En aan zijn verwarring toen hij naar dat kleine, gebruinde lijfje keek en een glimp van haar onderbroek opving toen ze op zijn bed danste. ‘Dat had ze niet moeten doen. Niet zonder het eerst te vragen.’
‘Nee,’ zei de inspecteur instemmend. Magnus had verwacht dat hij nog een vraag zou stellen, maar dat deed hij niet. Hij zat Magnus aan te kijken en scheen alleen maar te wachten tot hij zou doorgaan met zijn verhaal.
‘Ik had een paar dingen bewaard die vroeger van Agnes waren geweest,’ vervolgde Magnus. ‘Ik heb je over Agnes verteld, weet je nog? Agnes was mijn zus. Ze is gestorven toen ze nog jong was. Ze had kinkhoest. Mijn moeder had gezegd dat ik die spullen moest wegdoen. Ze wilde ze niet meer in huis hebben. Maar ik kon het niet opbrengen om ze weg te doen. Ze zaten in een doos die onder mijn bed stond.’ Behalve als moeder de voorjaarsschoonmaak deed, dacht hij. Dan verstopte hij de doos ergens anders. Die details vertelde hij niet aan de inspecteur. Hij geloofde niet dat die zou begrijpen hoe het was om één geheim te hebben, één ding dat helemaal van jou was. ‘Catriona had de doos gevonden. Er zat niet veel in. Een stuk speelgoed, een konijn en een pop met lang haar. Dat was alles wat Agnes had. In die tijd hadden kinderen niet zoveel speelgoed als nu.’
‘En je wilde niet dat zij ermee speelde,’ zei Perez. ‘Omdat ze van Agnes waren geweest.’
‘Nee, zo was het niet!’ Magnus wist niet precies hoe hij de inspecteur duidelijk moest maken hoe de situatie precies geweest was. ‘Ik vond het juist leuk dat ze ermee speelde. Ik was alleen bang dat ze het gek speelgoed zou vinden, omdat het heel anders was dan haar eigen speelgoed. Maar dat was niet zo. Ze pakte de pop, nam die voorzichtig in haar armen en wiegde hem alsof het een baby was. Agnes had dat vroeger ook gedaan, de pop wiegen en er liedjes voor zingen. Catriona zong niet, maar ze was er wel voorzichtig mee. Ze vroeg of ze het haar mocht borstelen. Ze was geen slecht meisje. Nee, helemaal niet. Ze had alleen te veel energie. Ze wisten niet wat ze met haar aan moesten.’
‘Wat gebeurde er toen?’ vroeg de inspecteur.
Magnus deed zijn ogen dicht, niet om het gebeuren opnieuw te beleven, maar juist om dat tegen te houden. Maar hij kon het niet tegenhouden. Hij zag het voor zich, en toen hij zijn ogen opendeed, zag hij het nog steeds voor zich. Opeens stond zijn moeder in de deuropening, met de band van paardenhaar voor de breinaalden nog steeds om haar middel. Geef hier die pop, had ze geroepen. Ze stak haar hand uit en probeerde de pop te pakken. Het meisje wilde natuurlijk niet gehoorzamen. Ze vond het juist wel leuk, al die drukte om haar heen, en ze begon een uitdagend dansje op mijn bed te maken, met de pop hoog boven haar hoofd. Ze begreep al die ophef niet, en hoe kon ze dat ook? Nadat Agnes was overleden, was er in huis nooit meer over haar gepraat. Moeder had haar herinneringen aan haar en dacht aan haar op haar eigen starre, verbitterde manier, en Magnus mocht niet meer over haar praten. Dus Catriona wist niet eens dat ze ooit had bestaan. Die pop is nu van mij, riep ze. Magnus heeft hem aan me gegeven. Zijn moeder had zich omgedraaid en hem aangekeken, en hij had de ijzige haat in haar ogen gezien. Toen was het meisje opeens van het bed gesprongen en had ze lachend en dansend geprobeerd het huis uit te komen.
Maar ze had de voordeur niet gehaald. Want zijn moeder had de schaar gepakt. Het was de schaar waar ze de wol mee doorknipte als ze aan het breien was, of waarmee ze stof knipte als ze naaide. Het was geen grote schaar, maar wel puntig en heel scherp. En toen had het meisje stil en dood op de grond gelegen, bijna alsof ze zelf een pop was, op het vloerkleed bij de haard. Zijn moeder had de schaar met beide handen boven het hoofd geheven en had Catriona doodgestoken. Catriona had weinig geluid gemaakt, had amper een schreeuw geslaakt, had een stapje achteruit gedaan en was op haar rug op het kleed gevallen. Magnus had zich herinnerd hoe zijn moeder het kleed had gemaakt, van oude kleren die ze in stukken had geknipt, over een hekel had gehaald en er een kleed van had geknoopt. Hij was naast het meisje neergeknield, had zijn hoofd omgedraaid en zijn moeder aangekeken. Wat moesten ze doen? Ze hadden geen telefoon, maar hij had naar het huis van de Bruces kunnen rennen om daar hulp te halen. Zijn moeder had iets gezegd, op zachte, vastberaden toon. Ze had van Agnes’ speelgoed af moeten blijven. Daarna was ze in haar stoel bij het vuur gaan zitten en was weer gaan breien.
Het was aan Magnus geweest om de zaak af te handelen. Hij had Catriona in het kleed gerold en haar naar zijn kamer gebracht. Ze had wel gebloed, maar veel was het niet. Hij had de pop en het konijn weer in de doos gedaan en die onder zijn bed geschoven. Toen er mensen kwamen vragen of ze Catriona hadden gezien, was Magnus in de tuin onkruid aan het steken met de schoffel met de lange steel. Nee, ze is hier niet geweest, had hij gezegd. En toen ze terugkwamen om het aan zijn moeder te vragen, had die hetzelfde gezegd. Het was niemand opgevallen dat het kleed weg was. En waarom ook? Er kwamen zelden mensen in huis. Toen het donker was, had hij het kleed uitgerold, Catriona op haar rug in het midden gelegd, de haarlinten losgeknoopt en het haar om haar gezicht gedrapeerd. Daarna had hij haar in het kleed de heuvel op gedragen. Het was een bewolkte nacht. Geen maan. Ravenzwart. De mannen waren haar nog steeds aan het zoeken, beneden, bij het rotsklif. Hij zag het licht van hun fakkels en zaklantaarns maar ze zagen hem niet. Want zij waren aan de kust en hij liep landinwaarts. Boven aan de heuvel, bij de geiser, had hij haar neergelegd, op haar rug, met haar gezicht naar de regen, en was naar huis teruggelopen om een spade te halen, een goede, scherpe spade. Hij was de heuvel weer op gelopen, had haar begraven in de turfbodem en de plek afgedekt met losse keien.
Het was bijna ochtend toen hij klaar was en terugliep naar huis. Het was zomer en de nachten waren kort. Maar toch zag niemand hem. Thuis had hij met zijn moeders schaar het kleed in stukken geknipt en die een voor een in het vuur gegooid. Zijn moeder was in haar kamer gebleven totdat hij helemaal klaar was en was toen haar kamer uit gekomen om havermout voor zijn ontbijt te maken, zoals ze elke ochtend deed. Ze zeiden geen woord over wat er was gebeurd. Pas toen de politiemannen kwamen om hem te halen zei ze: ‘Je vertelt ze niks.’
‘Zo is het gegaan,’ zei Magnus toen hij zijn verhaal had beëindigd en de beelden die hij in gedachten had gezien vager werden en ten slotte oplosten. ‘Dat is wat er is gebeurd.’
Hij kon zien dat de inspecteur teleurgesteld was. Dit was niet het verhaal waarop hij had gehoopt.
‘Zo is het gegaan,’ zei Magnus nog een keer. ‘Het spijt me.’ En toen, blijkbaar omdat hij de smaak van het praten te pakken had gekregen – nadat hij zo lang niemand had gehad om tegen te praten en hij aan zwijgen gewend was geraakt – opende hij opnieuw zijn mond en vertelde hij de inspecteur van Fair Isle over de laatste keer dat hij Catherine Ross had gezien. Om de een of andere reden kon het hem niet meer schelen dat zijn moeder hem had opgedragen zijn mond dicht te houden.